donderdag 23 februari 2012

Lichaam en geest

Ik kreeg terechte kritiek op dit blog, en kom hier later op terug.

Een reactie op mijn vorige blog zette mij aan tot nadenken over het reductionisme. Het reductionisme zegt: als we begrijpen hoe de kleinste dingen werken, zullen we uiteindelijk het grote geheel begrijpen.

Toen ik op de middelbare school zat werd het zesde quarkdeeltje ontdekt. Niet ontdekt als in: met het blote oog waargenomen (dat kan namelijk niet), maar doordat een detector in het Fermi laboratorium in Illinois, Verenigde Staten, er sporen van had aangetroffen. Dit quark is samen met vijf andere quarks het kleinst bekende bouwsteentje van onze materie. De quarks zouden zijn ontstaan tijdens de gigantische explosie die we kennen als Bing Bang.

Als leek kan ik me maar een beperkte voorstelling maken van de opwinding onder natuurkundigen over wat de experimenten in de Large Hadron Collider in Genève aan het licht zouden kunnen brengen ten aanzien van het verloop van die explosie en het onstaan van de quarks. Dat komt onder andere omdat die experimenten gebaseerd zijn op hele ingewikkelde theoretische modellen die mijn verstand te boven gaan. Trouwens, zelfs al zou ik die modellen wel begrijpen, dan zou ik het nog erg lastig vinden om te zien hoe de resultaten van onderzoek naar de toepasbaarheid van die modellen een bijdrage zouden kunnen leveren aan processen van betekenisgeving van het menselijk bestaan.

Het reductionisme zegt: "A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot... En op een dag zullen we weten wat A is en begrijpen we dat wij niets meer zijn dan A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot..." Ik kan daar in zoverre wat mee, dat het mij erop wijst dat ik stoffelijk ben. Besta uit piepkleine deeltjes als quarks. Maar pas als ik me erbij neer leg dat dat alles is (waarmee ik het metafysische beperk tot de aanwezigheid van het materiële), wordt mijn stoffelijkheid van fundamentele betekenis voor mijn bestaan. Ik kan dan immers alleen nog concluderen dat ik mijn lichaam, mijn brein ben. Door dat te doen, verhef ik het brein tot de oorzaak, de reden, de betekenis en de grens van het zijn - het enige dat ik (nog) niet weet is hoe die vork precies in zijn steel zit.

Dat gaat mij een stap te ver. Ik voel me hierin gesteund door de resultaten van onderzoek onder eeneiïge tweelingen. Uit dit soort onderzoek blijkt onder andere de complexiteit van de samenwerking tussen genen en de sociale omgeving. Heath en collega’s (1999) toonden bijvoorbeeld door onderzoek onder tweelingen aan dat het alcoholgebruik van volwassen vrouwen wordt beïnvloed door een interactie tussen genen en huwelijksstatus. Ongetrouwde vrouwen met een genetische aanleg tot alcoholmisbruik dronken meer dan getrouwde vrouwen met dezelfde genetische aanleg.

Zo'n resultaat zegt mij dat mijn genen gelukkig niet de volledige verantwoordelijkheid dragen voor wat ik doe met dit leven. Ik trek dit graag nog iets verder door: ik weiger te geloven dat mijn genen in combinatie met mijn hormonen, neuronen, enzymen, synapsen die verantwoordelijkheid wél dragen. Dat geeft een zekere rust (niet alles hangt af van mijn handelen), maar het schept ook ruimte. Het wijst richting het bestaan van iets als bewustzijn, geest, misschien zelfs ziel buiten de optelsom van de bouwsteentjes van mijn lijf. Dat is voor mij de winst van vandaag!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten