maandag 12 maart 2012

Numineus

In 2005 schreef theoloog Tjeu van den Berk het boek 'Het numineuze'. In dit boek beschrijft hij numineuze ervaringen van o.a. een aantal bekende schrijvers. De term numineus werd geïntroduceerd door Rudolf Otto in zijn boek 'Das Heilige' (1917). Rudolf Otto probeerde in dit boek het concept 'heilig' opnieuw betekenis te geven, door het te duiden als iets waar de ratio niet 'bij' kan, een mysterie. Daarbij ontwerpt hij een nieuw woord voor bijzondere religieuze evaringen die mensen kunnen hebben: zoals omineus (onheilspellend) komt van omen (voorteken), kiest hij numineus (het onuitsprekelijke, onzegbare, heilige, mysterie) als bijvoeglijke vorm van numen (godheid, god). Een numineuze ervaring is per definitie uniek en een 'klasse apart'. Het is een ervaring waarbij iemand totaal en onverwachts wordt overvallen door een gevoel van deeluitmaken van iets groots. C.S. Lewis en Carl Jung hebben het concept toegepast in hun werk, die de verbinding tussen het numineuze en het religieuze intact lieten. Dat geldt niet voor Christopher Hitchens, Daniel Dennett, Richard Dawkins en Sam Harris die tijdens een tweeuurdurend televisieinterview het belang van het onderscheid tussen het numineuze en het bovennatuurlijke/religieuze bespraken. Daarin stellen zij dat mensen inderdaad dit soort bijzondere ervaringen hebben en dat het jammer is dat hier vooral binnen religieuze context goede terminilogie bestaat.

Één van de beschuldigingen die Daniel Dennett maakt aan het adres van kerkgangers is, dat het merendeel zichzelf nooi afvraagt: 'Zou ik het mis kunnen hebben?' Hij wordt gecorrigeerd door Christopher Hitchens, die onder andere refereert aan Markus 9:24 als bewijs dat twijfel vaak juist een grote rol speelt in het leven gelovigen. In dit stukje Bijbel waarin Jezus de vader van een door een geest bezeten jongen vertelt dat alles mogelijk is voor wie gelooft. De vader zegt dan: 'Heer, ik geloof! Kom mijn ongeloof tegemoet!', waarna Jezus zijn zoon geneest. Het gesprek van de 'Four Horsemen of New Atheism' verloopt overigens verder harmonieus: de vier mannen zijn het er hoe dan ook over eens, dat religie een achterhaald idee is dat bestreden moet worden met de ratio. Daarbij schamen ze zich niet voor populaire oneliners, die de theologie in mijn ogen geen recht doen.

Numineuze ervaringen schijnen vooral voor te komen wanneer mensen zich in de natuur bevindt. En dan vooral bij kinderen. Het zal niet voor niets zijn dat de Nederlandse Geloofsbelijdenis stelt, dat wij God kennen uit de schrift (de Bijbel) en de natuur.

Dominee Hans Visser schrijft dat hij in alleen de weerbarstige, ruwe natuur God niet vindt zoals die is. Hij refereert daarbij aan Genesis 1 en de alternatieve vertaling van vers 2. והארץ היתה תהו ובהו, weha'arets hajeta tohoe wabohoe, zou dan 'de aarde werd woest en ledig' betekenen. Het Nederlands Bijbelgenootschap zegt er niets over, maar het is een opvatting die ook mijn vroegere godsdienstleraar verspreidde. Het woord hajeta word echter inderdeed op verschillende plaatsen in de Bijbel anders vertaald: soms met word, soms met was. Om bij Hans Visser te blijven: de natuur vormt niet (langer) het hele plaatje van God. In mijn woorden: een numineuze ervaring moet daarom op de één of andere manier geduid worden en dat kan met behulp van de woorden uit (onder andere?) de Bijbel.

Tjeu van den Berk is ervaringsgericht. Daar ligt voor hem de basis van religie - in het voelen van de eigen ziel. Hij ziet waarde van de symbolen en verhalen van de kerk, zolang die maar niet gedogmatiseerd worden. En ik, ik bespeur weer eens de calvinist in mijzelf. Want ik blijf zitten met de vraag of God nu een externe factor, een entiteit, een communicerend 'persoon' is of niet. Komen numineuze ervaringen voort uit onszelf, of komen ze van buitenaf? Misschien moet ik wat vaker, net als Herman Wijffels in zijn jeugd, met mijn rug in het gras gaan liggen en verder niks. Het leverde hem levenslange inspiratie voor "zijn kosmische, economische, organisatorische, spirituele en politieke inzichten" (uit een lezing van Tjeu van den Berk uit 2008).

‘T ER VIEL NE KEER
Guido Gezelle

(Herinnering aan Beethoven's Septuor)

‘t Er viel ‘ne keer een bladtjen op
het water
‘t Er lag ‘ne keer een bladtjen op
het water
En vloeien op het bladtje dei
dat water
En vloeien dei het bladtjen op
het water
En wentelen winkelwentelen
in ‘t water
Want ‘t bladtje was geworden lijk
het water
Zoo plooibaar en zoo vloeibaar als
het water
Zoo lijzig en zoo leutig als
het water
Zoo rap was ‘t en gezwindig als
het water
Zoo rompelend en zoo rimpelend
als water
Zoo lag ‘t gevallen bladtjen op
het water
En m' ha' gezeid het bladtjen ende
‘et water
‘t En was niet ‘t een een bladtje en ‘t an-
der water
Maar water was het bladtje en ‘t blad-
tje water
En ‘t viel ne keer een bladtjen op
het water
Als ‘t water liep het bladtje liep.
Als ‘t water
Bleef staan, het bladtje stond daar op
het water
En rees het water ‘t bladtje rees
en ‘t water
En daalde niet of ‘t bladtje daalde
en ‘t water
En dei niet of het bladtje dei't
in ‘t water
Zoo viel der eens een bladtjen op
het water
En blauw was ‘t aan den Hemel end'
in ‘t water
En blauw en blank en groene blonk
het water
En ‘t bladtje loech en lachen dei
het water
Maar ‘t bladtje en wa' geen bladtje neen
en ‘t water
En was nie' meer als ‘t bladtjen ook
geen water
Mijn ziele was dat bladtjen: en
dat water?-
Het klinken van twee harpen wa'
dat water
En blinkend in de blauwte en in
dat water
Zoo lag ik in den Hemel van
dat water
Den blauwen blijden Hemel van
dat water!
En ‘t viel ne keer een bladtjen op
het water
En ‘t lag ne keer een bladtjen op
het water.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten