Vandaag zag ik een reclame op TV: "Beleef de magie van Thialf". De magie van Thialf. Wat betekent dat in vredesnaam, de magie van Thialf?
Magie is volgens de Van Dale synoniem voor toverkunst. Wikipedia betrekt het bovennatuurlijke erbij. Als ik Google op "de magie van" krijg ik 3.400.000 hits. Er blijkt van alles magisch te worden genoemd: de vrouw, de kunst, de natuur, Mandela, het zonnestelsel, Myanmar, Rome. "Het goddelijke van" levert veel minder hits op (18.300 resultaten), evenals "de inspiratie van" (661.000). Als ik in het Engels zoek, levert "the magic of" maar liefst 287 miljoen hits op . Of dit iets zegt weet ik niet, maar het bevreemdt me dat mensen die naar Thialf gaan moeten worden getrokken met het woord magie.
De reclame voor Thialf deed me denken aan een boekentip die ik gisteren van iemand kreeg: Religion for Atheists van Alain de Botton. De Botton vindt het bovennatuurlijke klinkklare onzin, maar brengt wel het idee naar voren dat religies de mensheid iets te bieden hebben, dat het atheïsme (nog) niet heeft. Godsdiensten leveren de mensheid volgens De Botton goede ideeën aan, over hoe:
- we een gevoel van gemeenschap kunnen creëren;
- we blijvende relaties kunnen onderhouden;
- we gevoelens van jaloezie en ongeschiktheid kunnen overwinnen;
- hoe we de 24-uurs media kunnen ontsnappen;
- we kunnen reizen;
- we meer uit kunst, architectuur en muziek kunnen halen;
- we nieuwe bedrijvigheid kunnen creëren die gericht is op onze emotionele behoeften.
Bovenstaande lijstje heeft niet zoveel met magie te maken, maar De Botton zegt ook: "The underlying thesis is not that secularism is wrong, but that we have too often secularised badly – inasmuch as, in the course of ridding ourselves of unfeasible ideas, we have unnecessarily surrendered many of the most useful and attractive parts of the faiths."
Magie, geloof in het bovennatuurlijke, de erkenning van een hogere macht die je leven leidt... ik vermoed dat het zo'n attractive part is. Een onderdeel van godsdienst dat mensen bovendien lijken te missen. Het Sociaal Planbureau benoemt een trend van de afgelopen jaren: "de snelle verbreiding en democratisering van diffusere, geïndividualiseerde vormen van spiritualiteit".
Ik herinner me wat Max Weber heeft gezegd over de "disenchantment of the world", de onttovering van de wereld. Weber bedoelde hiermee dat in de moderne, geïndustrialiseerde en gerationaliseerde westerse wereld geen plaats meer was voor magische machten. Hij voorzag dat mensen op zoek zouden gaan naar nieuwe betovering, bijvoorbeeld in de kunst, de wetenschap, politieke stromingen (denk aan het nationaal-socialisme), om een antwoord te vinden op existentiële vragen. Weber heeft één en ander goed gezien, lijkt me.
Dat biedt mij helaas weinig soelaas. Wat is dat toch met de mens - altijd maar op zoek naar zingeving. Is de wereld ons te groot, zijn we bang en zoeken we enkel troost in iets dat we groter denken dan wijzelf? In de woorden van Harry Kuitert: komt alles wat van boven gezegd wordt, eigenlijk van beneden? Of hebben we een soort aangeboren antenne voor een bestaande metafysische werkelijkheid? In de woorden van Psalm 42 en Jeremia 2: dorst de menselijk ziel (daar heb je 'm weer!) naar God, zodat we op zoek zullen gaan naar God als bron van levend water? In hoeverre moet onze aanleg tot spiritualiteit na onze geboorte gecultiveerd worden? Kan cultivatie een gebrek aan spirituele aanleg compenseren? Waarom zijn sommige mensen meer spiritueel dan anderen? Kortom: is godsbesef een kwestie van genetische aanleg, socialisatie, sociale psychologische verschijnselen als cognitieve dissonantie of toch... predestinatie? Zucht...
You will never see the end of the road while you're traveling with me.
woensdag 29 februari 2012
dinsdag 28 februari 2012
Zoek en vind
Na een week nadenken ben ik nog niet veel verder gekomen dan:
- ik acht het niet onmogelijk dat er een god(en) bestaat en
- niemand kan met zekerheid zeggen of er zoiets bestaat als ziel of geest, maar dit kan ook niet zonder meer ontkend worden.
Een mager resultaat als je het mij vraagt.
Er zijn natuurlijk ook andere manieren dan rationeel redeneren om uit te zoeken of god(en) en/of de menselijke ziel/geest bestaan. Eén manier is proefondervindelijk leren. Maar proefondervindelijk leren geloven... kan dat eigenlijk wel? Zou dat kunnen leiden tot inzicht in wat waar is en wat niet?
Ik hoef maar om me heen te kijken om te weten dat proefondervindelijk leren geloven mij geen objectieve waarheden zal opleveren.
Een eerste probleem is dat proefondervindelijk leren geloven vrij regelmatig mislukt. Gegevens van het Sociaal Cultureel Planbureau laten zien dat er de laatste jaren veel is veranderd op de religieuze kaart van Nederland. Een groot percentage van de Nederlandse bevolking heeft in de afgelopen decennia afscheid genomen van godsdienst, in het bijzonder van het christelijke geloof. Een groot aantal mensen noemt zich tegenwoordig atheïst, nontheïst, niet-religieus, etcetera. Ze zullen misschien niet allemaal geprobeerd hebben God te vinden, maar een deel van deze groep zal oprecht teleurgesteld zijn in godsdienst, kerk en God. Dat is jammer, vooral in het licht van bijbelse uitspraken in zowel het bijbelboek Mattheüs als Lucas "Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan". Wat er ook mee bedoelt wordt, blijkbaar niet dat mensen die God zoeken, die God altijd ontmoeten.
Oei! Voor een christelijke fundamentalist is die laatste opmerking voer voor cognitieve dissonantie! Hoe kunnen er nou mensen zijn, die wel zoeken, maar niet vinden? Mogelijke ontsnappingen hieruit: deze mensen zullen niet hard genoeg gezocht hebben, of ze hebben op een verkeerde manier gezocht, of ze zijn niet kritisch geweest in hun zelfonderzoek en hebben daardoor God 'gemist', ze waren niet geduldig genoeg, enzovoorts.
(Atheïsten die elke aanwijzing voor het bestaan van een metafysische werkelijkheid afwijzen met bijvoorbeeld een verwijzing naar Richard Dawkin's memenverklaring' (voor de aanwezigheid van godsdienst bij de menselijke soort: het brengt een evolutionair voordeel en that's it) zijn trouwens geen haar beter dan fundamentalistische christenen. Ook zij laten geen ruimte over voor alternatieve verklaringen of gebeurtenissen die tornen aan hun versie van de werkelijkheid.)
Hiermee kom ik op mijn tweede probleem met proefondervindelijk leren geloven. Ik noem dit soort ontsnappingen systeemantwoorden. Ieder mens heeft standaard systeemantwoorden op vragen die cognitieve dissonantie oproepen. Dat moet ook wel, want anders zou onze deelname aan de werkelijkheid vreselijk vermoeiend worden. Ik kan me er in ieder geval niet voorstelen wat er zou gebeuren als ik niets meer voor waar, werkelijk of logisch zou willen aannemen. Het zou me al in de problemen brengen aan het begin van de dag: ik zou uren kunnen liggen twijfelen in mijn bed of mijn wekker nu een fysieke werkelijkheid is en of het wel of niet redelijk is om naar aanleiding van die wekker uit mijn bed te komen. Er zijn niet voor niets maar weinig mensen (zijn ze er überhaupt wel?) die de solipsistische studeerkamerbenadering toepassen op hun leven van alledag: we geloven dat de wekker onderdeel van een zintuigelijke werkelijkheid is, we geloven dat ons lichaam dat opstaat uit bed dat ook is, we geloven we andere mensen zintuigelijk zien, aanraken, etcetera. In feite is ieder mens daarmee een gelovige. Niemand kan immers echt méér weten dan Descartes' eerste klare idee: "Ik denk, dus ik besta", maar we varen wel bij een denksysteem van veronderstellingen dat veel verder gaat dan dat. En het is prettig om systeem zo goed mogelijk in stand houden, zelfs als dit betekent dat we de waarheid af en toe geweld aan doen.
Ik heb niet zozeer problemen met dat cognitieve dissonantie optreedt in het menselijk brein, maar wél dat het mensen ervan weerhoudt waarheden te vinden c.q. onwaarheden te ontkrachten.
Een verslaafde roker die weet dat hij een groter risico loopt om longkanker te krijgen, zal tegen zichzelf zeggen: "Maar ik ken mensen die rookten als een ketter en 90 werden!" Alsof het risico op longkanker daar minder van wordt. Maar hij kan in ieder geval zonder scrupules zijn volgende sigaretje opsteken. Cognitieve dissonantie is erop gericht in stand te houden wat al was. Systeemantwoorden zijn daarom niet betrouwbaar. Wanneer ik proefondervindelijk zou moeten leren geloven, ben ik bang dat mijn kennis over God en mezelf voor een groot deel zullen gaan bestaan uit het resultaat van cognitieve dissonantie. Philip Yancey zegt in zijn boek Op zoek naar de onzichtbare God: "Het is niet zo dat ik eerst God leer kennen om vervolgens zijn wil te doen. Integendeel, ik leer Hem kennen door zijn wil te doen." Ik vraag me af wat er zou gebeuren als ik probeerde het Flying Spaghetti Monster te leren kennen...
Ik zie trouwens wel de winst die ik met proefondervindelijk leren geloven zou kunnen behalen. Uit onderzoek van Peter de Rijk ("Bidden in de GGZ", 2010) is gebleken dat bidden chronisch psychiatrische patiënten binnen de transmurale zorg goed doet. Bidden houdt blijkbaar verband met de geestelijke gezondheid. In de studie van Peter de Rijk speelt de entiteit tot wie het gebed gericht wordt geen rol, het gaat puur om het proces/de taak van het bidden. Proost op mijn geestelijke gezondheid dan maar?
- ik acht het niet onmogelijk dat er een god(en) bestaat en
- niemand kan met zekerheid zeggen of er zoiets bestaat als ziel of geest, maar dit kan ook niet zonder meer ontkend worden.
Een mager resultaat als je het mij vraagt.
Er zijn natuurlijk ook andere manieren dan rationeel redeneren om uit te zoeken of god(en) en/of de menselijke ziel/geest bestaan. Eén manier is proefondervindelijk leren. Maar proefondervindelijk leren geloven... kan dat eigenlijk wel? Zou dat kunnen leiden tot inzicht in wat waar is en wat niet?
Ik hoef maar om me heen te kijken om te weten dat proefondervindelijk leren geloven mij geen objectieve waarheden zal opleveren.
Een eerste probleem is dat proefondervindelijk leren geloven vrij regelmatig mislukt. Gegevens van het Sociaal Cultureel Planbureau laten zien dat er de laatste jaren veel is veranderd op de religieuze kaart van Nederland. Een groot percentage van de Nederlandse bevolking heeft in de afgelopen decennia afscheid genomen van godsdienst, in het bijzonder van het christelijke geloof. Een groot aantal mensen noemt zich tegenwoordig atheïst, nontheïst, niet-religieus, etcetera. Ze zullen misschien niet allemaal geprobeerd hebben God te vinden, maar een deel van deze groep zal oprecht teleurgesteld zijn in godsdienst, kerk en God. Dat is jammer, vooral in het licht van bijbelse uitspraken in zowel het bijbelboek Mattheüs als Lucas "Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan". Wat er ook mee bedoelt wordt, blijkbaar niet dat mensen die God zoeken, die God altijd ontmoeten.
Oei! Voor een christelijke fundamentalist is die laatste opmerking voer voor cognitieve dissonantie! Hoe kunnen er nou mensen zijn, die wel zoeken, maar niet vinden? Mogelijke ontsnappingen hieruit: deze mensen zullen niet hard genoeg gezocht hebben, of ze hebben op een verkeerde manier gezocht, of ze zijn niet kritisch geweest in hun zelfonderzoek en hebben daardoor God 'gemist', ze waren niet geduldig genoeg, enzovoorts.
(Atheïsten die elke aanwijzing voor het bestaan van een metafysische werkelijkheid afwijzen met bijvoorbeeld een verwijzing naar Richard Dawkin's memenverklaring' (voor de aanwezigheid van godsdienst bij de menselijke soort: het brengt een evolutionair voordeel en that's it) zijn trouwens geen haar beter dan fundamentalistische christenen. Ook zij laten geen ruimte over voor alternatieve verklaringen of gebeurtenissen die tornen aan hun versie van de werkelijkheid.)
Hiermee kom ik op mijn tweede probleem met proefondervindelijk leren geloven. Ik noem dit soort ontsnappingen systeemantwoorden. Ieder mens heeft standaard systeemantwoorden op vragen die cognitieve dissonantie oproepen. Dat moet ook wel, want anders zou onze deelname aan de werkelijkheid vreselijk vermoeiend worden. Ik kan me er in ieder geval niet voorstelen wat er zou gebeuren als ik niets meer voor waar, werkelijk of logisch zou willen aannemen. Het zou me al in de problemen brengen aan het begin van de dag: ik zou uren kunnen liggen twijfelen in mijn bed of mijn wekker nu een fysieke werkelijkheid is en of het wel of niet redelijk is om naar aanleiding van die wekker uit mijn bed te komen. Er zijn niet voor niets maar weinig mensen (zijn ze er überhaupt wel?) die de solipsistische studeerkamerbenadering toepassen op hun leven van alledag: we geloven dat de wekker onderdeel van een zintuigelijke werkelijkheid is, we geloven dat ons lichaam dat opstaat uit bed dat ook is, we geloven we andere mensen zintuigelijk zien, aanraken, etcetera. In feite is ieder mens daarmee een gelovige. Niemand kan immers echt méér weten dan Descartes' eerste klare idee: "Ik denk, dus ik besta", maar we varen wel bij een denksysteem van veronderstellingen dat veel verder gaat dan dat. En het is prettig om systeem zo goed mogelijk in stand houden, zelfs als dit betekent dat we de waarheid af en toe geweld aan doen.
Ik heb niet zozeer problemen met dat cognitieve dissonantie optreedt in het menselijk brein, maar wél dat het mensen ervan weerhoudt waarheden te vinden c.q. onwaarheden te ontkrachten.
Een verslaafde roker die weet dat hij een groter risico loopt om longkanker te krijgen, zal tegen zichzelf zeggen: "Maar ik ken mensen die rookten als een ketter en 90 werden!" Alsof het risico op longkanker daar minder van wordt. Maar hij kan in ieder geval zonder scrupules zijn volgende sigaretje opsteken. Cognitieve dissonantie is erop gericht in stand te houden wat al was. Systeemantwoorden zijn daarom niet betrouwbaar. Wanneer ik proefondervindelijk zou moeten leren geloven, ben ik bang dat mijn kennis over God en mezelf voor een groot deel zullen gaan bestaan uit het resultaat van cognitieve dissonantie. Philip Yancey zegt in zijn boek Op zoek naar de onzichtbare God: "Het is niet zo dat ik eerst God leer kennen om vervolgens zijn wil te doen. Integendeel, ik leer Hem kennen door zijn wil te doen." Ik vraag me af wat er zou gebeuren als ik probeerde het Flying Spaghetti Monster te leren kennen...
Ik zie trouwens wel de winst die ik met proefondervindelijk leren geloven zou kunnen behalen. Uit onderzoek van Peter de Rijk ("Bidden in de GGZ", 2010) is gebleken dat bidden chronisch psychiatrische patiënten binnen de transmurale zorg goed doet. Bidden houdt blijkbaar verband met de geestelijke gezondheid. In de studie van Peter de Rijk speelt de entiteit tot wie het gebed gericht wordt geen rol, het gaat puur om het proces/de taak van het bidden. Proost op mijn geestelijke gezondheid dan maar?
Labels:
bidden,
cognitieve dissonantie,
gebed,
geloof,
God
maandag 27 februari 2012
Tussen hemel en aarde
Vorige week schreef ik een blog over reductionisme. Ik kreeg hierop terecht kritiek.
Het eerste punt van kritiek was, dat ik (ik gebruik mijn eigen woorden, niet die van mijn gewaardeerde criticus!) wel iets enthousiaster zou mogen zijn over de resultaten van natuurwetenschappelijk onderzoek. Die resultaten worden immers in de praktijk van alledag toegepast - bijvoorbeeld in computers, stofzuigers en afwasmachines, en dus houd ik een stuk meer tijd over om na te denken over de zin van mijn bestaan dan de gemiddelde middeleeuwer. Point taken!
Wat ik in mijn blog had willen zeggen, maar wat blijkbaar niet zo overkwam, is dit. Het natuurkundig onderzoek in bijvoorbeeld de Large Hadron Collider is voor mij een ver-van-mijn-bed-show. Het spitst zich toe op slechts een heel klein stukje van mijn existentiële vragen: uiteindelijk hopen ze daar in Genève de eerste tien seconden na het ontstaan van het heelal te kunnen 'herscheppen'. 10 seconden! Het is voor mij heel moeilijk voor te stellen hoe dat mij zal helpen antwoorden te vinden op vragen als waarheen? waarvoor? Hoewel er elke dag nieuwe kennis wordt gegenereerd, kan de wetenschap over veel zaken geen uitsluitsel geven. Determinisme of vrije wil? Reductionisme of holisme? Metafysica: werkelijkheid of fantasie? Bewustzijn: binnen of buiten het lichaam? Ik heb ook niet de illusie dat dat uitsluitsel er voor -pak 'm beet- 2100 zal zijn. Conclusie: toch maar zelf iets proberen te bakken van wat er wél bekend is...
Dan het tweede kritiekpunt: de betekenis van het tweelingonderzoek. Het was kort door de bocht om de resultaten van onderzoek naar de invloed van omgevingsfactoren op het gedrag van tweelingen aan te halen als indicatie voor het bestaan van een ziel/geest. Mijn criticus wees er terecht op dat een verschil in omstandigheden/omgeving kan leiden tot verschillende biofysische processen, maar dat dit geen tegenargument vormt voor het reductionisme. Another point taken.
Om eerlijk te zijn was ik in eerste instantie van plan om heel ander onderzoek aan te halen, namelijk dat van de Division of Perceptual Studies van de University of Virginia, School of Medicine. Onder leiding van Jim Tucker voert deze afdeling van de University of Virginia onderzoek uit naar kinderen die zich vorige levens lijken te herinneren, of prenatale en geboorteherinneringen lijken te hebben. Nadat ik het één en ander aan kritieken op Ian Stevenson (de eerste stoelhouder van deze divisie) gelezen had, stapte ik van dat idee af. Toch wilde ik graag toewerken naar een standpunt over het bestaat van een bewustzijn/ziel/geest, met eventuele overlevingskansen buiten het lichaam.
Ik beschouw het bestaan van een bewustzijn/ziel/geest namelijk als voorwaardelijk voor een geloof in een god die méér is dan een theïstische aanname. En al helemaal voor een geloof in de christelijke God. Ik ben met dat beeld opgegroeid. Wat zou het mooi zijn als het bestaan van een dergelijk bewustzijn/ziel/geest was aangetoond met onomstotelijk bewijs. Helaas, dergelijk bewijs is er niet. Veel neurowetenschappers zullen wellicht zelfs stellen dat dit bewijs er ook nooit zal komen, omdat het door mij gezochte bewustzijn/ziel/geest niet bestaat.
Enigszins troostvol is het dan, dat er ook (neuro)wetenschappers zijn voor wie de dit gebrek aan bewijs schijnbaar niet conflicteert met geloof in een metafysische werkelijkheid. Ik noemde al Jim B. Tucker. Christelijke voorbeelden zijn Warren Brown en Donald MacKay. En ook cardioloog Pim van Lommel gelooft naar aanleiding van zijn onderzoek naar bijna-doodervaringen dat er meer is tussen hemel en aarde dan oog en microscoop ons vertellen. Natuurlijk heb ik al één en ander aan kritiek gelezen op bijvoorbeeld Van Lommel. Ik wil vandaag dan ook alleen maar zeggen: ik ben niet per definitie een stompzinnige, onnadenkende idioot als ik weiger te geloven dat mijn bestaan te reduceren is tot (onbewuste) bio-fysische processen.
Het eerste punt van kritiek was, dat ik (ik gebruik mijn eigen woorden, niet die van mijn gewaardeerde criticus!) wel iets enthousiaster zou mogen zijn over de resultaten van natuurwetenschappelijk onderzoek. Die resultaten worden immers in de praktijk van alledag toegepast - bijvoorbeeld in computers, stofzuigers en afwasmachines, en dus houd ik een stuk meer tijd over om na te denken over de zin van mijn bestaan dan de gemiddelde middeleeuwer. Point taken!
Wat ik in mijn blog had willen zeggen, maar wat blijkbaar niet zo overkwam, is dit. Het natuurkundig onderzoek in bijvoorbeeld de Large Hadron Collider is voor mij een ver-van-mijn-bed-show. Het spitst zich toe op slechts een heel klein stukje van mijn existentiële vragen: uiteindelijk hopen ze daar in Genève de eerste tien seconden na het ontstaan van het heelal te kunnen 'herscheppen'. 10 seconden! Het is voor mij heel moeilijk voor te stellen hoe dat mij zal helpen antwoorden te vinden op vragen als waarheen? waarvoor? Hoewel er elke dag nieuwe kennis wordt gegenereerd, kan de wetenschap over veel zaken geen uitsluitsel geven. Determinisme of vrije wil? Reductionisme of holisme? Metafysica: werkelijkheid of fantasie? Bewustzijn: binnen of buiten het lichaam? Ik heb ook niet de illusie dat dat uitsluitsel er voor -pak 'm beet- 2100 zal zijn. Conclusie: toch maar zelf iets proberen te bakken van wat er wél bekend is...
Dan het tweede kritiekpunt: de betekenis van het tweelingonderzoek. Het was kort door de bocht om de resultaten van onderzoek naar de invloed van omgevingsfactoren op het gedrag van tweelingen aan te halen als indicatie voor het bestaan van een ziel/geest. Mijn criticus wees er terecht op dat een verschil in omstandigheden/omgeving kan leiden tot verschillende biofysische processen, maar dat dit geen tegenargument vormt voor het reductionisme. Another point taken.
Om eerlijk te zijn was ik in eerste instantie van plan om heel ander onderzoek aan te halen, namelijk dat van de Division of Perceptual Studies van de University of Virginia, School of Medicine. Onder leiding van Jim Tucker voert deze afdeling van de University of Virginia onderzoek uit naar kinderen die zich vorige levens lijken te herinneren, of prenatale en geboorteherinneringen lijken te hebben. Nadat ik het één en ander aan kritieken op Ian Stevenson (de eerste stoelhouder van deze divisie) gelezen had, stapte ik van dat idee af. Toch wilde ik graag toewerken naar een standpunt over het bestaat van een bewustzijn/ziel/geest, met eventuele overlevingskansen buiten het lichaam.
Ik beschouw het bestaan van een bewustzijn/ziel/geest namelijk als voorwaardelijk voor een geloof in een god die méér is dan een theïstische aanname. En al helemaal voor een geloof in de christelijke God. Ik ben met dat beeld opgegroeid. Wat zou het mooi zijn als het bestaan van een dergelijk bewustzijn/ziel/geest was aangetoond met onomstotelijk bewijs. Helaas, dergelijk bewijs is er niet. Veel neurowetenschappers zullen wellicht zelfs stellen dat dit bewijs er ook nooit zal komen, omdat het door mij gezochte bewustzijn/ziel/geest niet bestaat.
Enigszins troostvol is het dan, dat er ook (neuro)wetenschappers zijn voor wie de dit gebrek aan bewijs schijnbaar niet conflicteert met geloof in een metafysische werkelijkheid. Ik noemde al Jim B. Tucker. Christelijke voorbeelden zijn Warren Brown en Donald MacKay. En ook cardioloog Pim van Lommel gelooft naar aanleiding van zijn onderzoek naar bijna-doodervaringen dat er meer is tussen hemel en aarde dan oog en microscoop ons vertellen. Natuurlijk heb ik al één en ander aan kritiek gelezen op bijvoorbeeld Van Lommel. Ik wil vandaag dan ook alleen maar zeggen: ik ben niet per definitie een stompzinnige, onnadenkende idioot als ik weiger te geloven dat mijn bestaan te reduceren is tot (onbewuste) bio-fysische processen.
zaterdag 25 februari 2012
Haat aan dilemma's
Ik lees op het moment vrijwel elke avond voor ik ga slapen een stukje uit 'Op zoek naar de onzichtbare God' van Philip Yancey. In dit boek zegt Yancey hele mooie dingen over twijfel, zoals wanneer hij een citaat van Frederick Buechner aanhaalt: "Without somehow destroying me in the process, how could God reveal himself in a way that would leave no room for doubt? If there were no room for doubt, there would be no room for me.”
Een paar weken geleden lag nog 'Trusting Doubt' van Valerie Tarico op mijn nachtkastje. Kort samengevat stelt Tarico dat twijfel betekent dat er iets niet klopt en dat je je twijfel daarom grondig met onderzoeken. Het ontrafelen van haar geloof in God werd voor Tarico een soort Sinterklaas 2.0-ervaring. Je begint met een gevoel dat er 'iets' niet klopt, je eindigt bij de grote ontgoocheling: Sinterklaas blijkt helemaal niet te bestaan en alles eromheen (de tv-uitzending, het gedicht en cadeautje in je schoen, het bonzen op de deur met pakjesavond) is één grote poppenkast.
Tarico en Yancey hadden een vergelijkbaar vertrekpunt toen zij begonnen te zoeken naar de waarheid over God: Tarico heeft een evangelische achtergrond, Yancey groeide op in een kerk die hij omschrijft als fundamentalistisch. Ze komen tot hele andere conclusies: Tarico noemt zichzelf een spirituele nontheist, Yancey blijft vasthouden aan zijn geloof in de christelijke God.
Lastig vind ik dat. Het zou zo prettig zijn wanneer iedereen die het geloof in de christelijke God onderzoekt, dezelfde conclusie zou trekken: "God bestaat en ik geloof." Niets is minder waar. Hierdoor krijgen mijn twijfels de neiging zich te gaan gedragen als een overslaande plaat: ik lees, ik denk, ik schrijf, maar ik vind niets dat mij absolute zekerheid kan garanderen. Tegelijkertijd realiseer ik me dat ik op zoek moet naar een groef. De Zwitserse psychiater Carl Jung zou dat vast met me eens zijn. Hij zei: "I have treated many hundreds of patients. Among those in the second half of life - that is to say, over 35 - there has not been one whose problem in the last resort was not that of finding a religious outlook on life."
Iemand die reageerde op mijn blog over Pancake Day & Dertigerdilemma interpreteerde het dertigersdilemma in de eerste plaats als een periode van twijfel over de verschillende dingen die je als mens wilt en kunt doen in je leven. Denk aan werk, opleiding, wel/geen/welke partner, wel/geen/hoeveel kinderen, etcetera. Wanneer je dertig bent, kun je een groot aantal dingen die je ooit wilde, afstrepen: je hebt een leuke baan, je hebt een goede opleiding en een aantal leuke cursussen gedaan, je hebt misschien een partner en/of kinderen, en zo niet dan heb je waarschijnlijk in ieder geval bedacht of je die wel/niet zou willen... Je bereikt dan een punt waarop je jezelf afvraagt: "Is dit alles" in de zin van: heb ik mijn hoogtepunten in dit leven allemaal al gehad? wordt het ooit nog beter dan dit? wanneer zal verval of ongeluk zich aandienen om mijn leven slechter te maken?
Misschien dat dit voor sommige mensen inderdaad het 'enige' wat het dertigersdilemma inhoudt (ik plaats 'enige' tussen aanhalingstekens, om maar aan te geven dat ik een dergelijk dilemma bepaald niet onderschat), maar ik denk dat aan ieder dertigersdilemma diepere existentiële vragen ten grondslag liggen. Die hebben niks te maken met de enorme keuzevrijheid aan consumptiemiddelen of de manier waarop we ons leven inrichten, maar met onze keuzemogelijkheden met betrekking tot religiositeit/spiritualiteit/zingeving.
Dat ik in de supermarkt uit 24 smaken jam kan kiezen en dat het maken van een keuze daardoor moeilijker wordt dan wanneer er slechts 6 smaken in het schap hadden gestaan, is tot daar aan toe. Ik heb zelf niet het gevoel dat ik écht iets misloop wanneer ik vandaag aardbeienjam kies in plaats van bramenjam: ik maak statistisch gezien namelijk een redelijke kans om oud genoeg te worden om alle 24 smaken een keer te proeven voor ik sterf.
Dat er zes grote wereldgodsdiensten zijn en daarnaast nog onvoorstelbaar veel andere manieren om zin te geven aan het leven, daar raak ik wel van in de war. Bij jam is er niet iets als een objectief best smakende jam. De één houdt nu eenmaal meer van aardbei, de ander meer van braam. Ten aanzien van aannames op het gebied van zingeving, heb ik de overtuiging dat sommige aannames 'meer waar' zijn dan andere, omdat ze niet goed naast elkaar kunnen bestaan. God bestaat wel of niet. God grijpt in in de zintuigelijke werkelijkheid of niet. God is kenbaar of niet. Maar omdat ik (a) niet de levensduur heb om alle variaties op die aannames een tijdje te proberen en (b) deze aannames niet empirisch te bewijzen zijn, zal het me nooit echt duidelijk worden welke aannames het 'meest waar' zijn. Ik moet dus kiezen op basis van... gevoel? ervaring? meerderheidsargumenten? Dat kiezen is in zichzelf al lastig genoeg, maar anders dan bij jam, kan een keuze voor of tegen die aannames grote consequenties hebben voor de manier waarop ik dit leven leid.
Ik sluit vandaag opnieuw af met een quote. Dit keer uit 'Alice in Wonderland' van Lewis Caroll:
Alice: Would you tell me, please, which way I ought to go from here?
The Cat: That depends a good deal on where you want to get to
Alice: I don't much care where.
The Cat: Then it doesn't much matter which way you go.
Een paar weken geleden lag nog 'Trusting Doubt' van Valerie Tarico op mijn nachtkastje. Kort samengevat stelt Tarico dat twijfel betekent dat er iets niet klopt en dat je je twijfel daarom grondig met onderzoeken. Het ontrafelen van haar geloof in God werd voor Tarico een soort Sinterklaas 2.0-ervaring. Je begint met een gevoel dat er 'iets' niet klopt, je eindigt bij de grote ontgoocheling: Sinterklaas blijkt helemaal niet te bestaan en alles eromheen (de tv-uitzending, het gedicht en cadeautje in je schoen, het bonzen op de deur met pakjesavond) is één grote poppenkast.
Tarico en Yancey hadden een vergelijkbaar vertrekpunt toen zij begonnen te zoeken naar de waarheid over God: Tarico heeft een evangelische achtergrond, Yancey groeide op in een kerk die hij omschrijft als fundamentalistisch. Ze komen tot hele andere conclusies: Tarico noemt zichzelf een spirituele nontheist, Yancey blijft vasthouden aan zijn geloof in de christelijke God.
Lastig vind ik dat. Het zou zo prettig zijn wanneer iedereen die het geloof in de christelijke God onderzoekt, dezelfde conclusie zou trekken: "God bestaat en ik geloof." Niets is minder waar. Hierdoor krijgen mijn twijfels de neiging zich te gaan gedragen als een overslaande plaat: ik lees, ik denk, ik schrijf, maar ik vind niets dat mij absolute zekerheid kan garanderen. Tegelijkertijd realiseer ik me dat ik op zoek moet naar een groef. De Zwitserse psychiater Carl Jung zou dat vast met me eens zijn. Hij zei: "I have treated many hundreds of patients. Among those in the second half of life - that is to say, over 35 - there has not been one whose problem in the last resort was not that of finding a religious outlook on life."
Iemand die reageerde op mijn blog over Pancake Day & Dertigerdilemma interpreteerde het dertigersdilemma in de eerste plaats als een periode van twijfel over de verschillende dingen die je als mens wilt en kunt doen in je leven. Denk aan werk, opleiding, wel/geen/welke partner, wel/geen/hoeveel kinderen, etcetera. Wanneer je dertig bent, kun je een groot aantal dingen die je ooit wilde, afstrepen: je hebt een leuke baan, je hebt een goede opleiding en een aantal leuke cursussen gedaan, je hebt misschien een partner en/of kinderen, en zo niet dan heb je waarschijnlijk in ieder geval bedacht of je die wel/niet zou willen... Je bereikt dan een punt waarop je jezelf afvraagt: "Is dit alles" in de zin van: heb ik mijn hoogtepunten in dit leven allemaal al gehad? wordt het ooit nog beter dan dit? wanneer zal verval of ongeluk zich aandienen om mijn leven slechter te maken?
Misschien dat dit voor sommige mensen inderdaad het 'enige' wat het dertigersdilemma inhoudt (ik plaats 'enige' tussen aanhalingstekens, om maar aan te geven dat ik een dergelijk dilemma bepaald niet onderschat), maar ik denk dat aan ieder dertigersdilemma diepere existentiële vragen ten grondslag liggen. Die hebben niks te maken met de enorme keuzevrijheid aan consumptiemiddelen of de manier waarop we ons leven inrichten, maar met onze keuzemogelijkheden met betrekking tot religiositeit/spiritualiteit/zingeving.
Dat ik in de supermarkt uit 24 smaken jam kan kiezen en dat het maken van een keuze daardoor moeilijker wordt dan wanneer er slechts 6 smaken in het schap hadden gestaan, is tot daar aan toe. Ik heb zelf niet het gevoel dat ik écht iets misloop wanneer ik vandaag aardbeienjam kies in plaats van bramenjam: ik maak statistisch gezien namelijk een redelijke kans om oud genoeg te worden om alle 24 smaken een keer te proeven voor ik sterf.
Dat er zes grote wereldgodsdiensten zijn en daarnaast nog onvoorstelbaar veel andere manieren om zin te geven aan het leven, daar raak ik wel van in de war. Bij jam is er niet iets als een objectief best smakende jam. De één houdt nu eenmaal meer van aardbei, de ander meer van braam. Ten aanzien van aannames op het gebied van zingeving, heb ik de overtuiging dat sommige aannames 'meer waar' zijn dan andere, omdat ze niet goed naast elkaar kunnen bestaan. God bestaat wel of niet. God grijpt in in de zintuigelijke werkelijkheid of niet. God is kenbaar of niet. Maar omdat ik (a) niet de levensduur heb om alle variaties op die aannames een tijdje te proberen en (b) deze aannames niet empirisch te bewijzen zijn, zal het me nooit echt duidelijk worden welke aannames het 'meest waar' zijn. Ik moet dus kiezen op basis van... gevoel? ervaring? meerderheidsargumenten? Dat kiezen is in zichzelf al lastig genoeg, maar anders dan bij jam, kan een keuze voor of tegen die aannames grote consequenties hebben voor de manier waarop ik dit leven leid.
Ik sluit vandaag opnieuw af met een quote. Dit keer uit 'Alice in Wonderland' van Lewis Caroll:
Alice: Would you tell me, please, which way I ought to go from here?
The Cat: That depends a good deal on where you want to get to
Alice: I don't much care where.
The Cat: Then it doesn't much matter which way you go.
vrijdag 24 februari 2012
De zaak God
C.S. Lewis doet in zijn boek Surprised by Joy de uitspraak: "I was at this time living, like so many Atheists or Anti-theists, in a whirl of contradictions. I maintained that God did not exist. I was also very angry at God for not existing. I was equally angry at Him for creating a world." Een nogal vreemde emotie voor een atheïst, maar dit terzijde.
In eerste instantie dacht ik mijzelf in Lewis' emotie en gedachten te herkennen, maar daar kom ik van terug. Dat komt hierdoor: het al of niet bestaan van God is een aanname. Een atheïst (in de zin van: iemand die aanneemt dat er geen god of goden bestaan) heeft geen betere kaarten dan een theïst (in de zin van: iemand die aanneemt dat er een god of goden bestaan, zonder hier een verdere invulling aan te geven. En ja, dan zou die god in theorie zelfs het Flying Spaghetti Monster kunnen zijn). Ik kan dus nooit volhouden, dat god zeker niet bestaat. Ik herken me daardoor ook niet in Lewis' vermeende atheïsme. Bovendien ben ik eerder geneigd te menen dat God wel bestaat, dan niet.
Iemand die vindt dat ik hier een grote fout maak, oordeelt te vroeg. Door aan te nemen dat god bestaat, zeg ik feitelijk niets. In ieder geval niet over of en hoe die veronderstelde god zich openbaart. Het bestaan van God is dan niet te verifiëren, maar ook niet te falsificeren, want de 'waarheid' onttrekt zich aan de zintuiglijke werkelijkheid en blijft zo in het midden. Een mens kan slechts hard maken dat het bestaan van god of goden onzeker is en is in die zin vrij om een standpunt in te nemen over of god wel of niet bestaat.
Terug naar C.S. Lewis. Waardoor herkende ik mij nu in zijn uitspraak? Ik denk dat ook ik iets van boosheid voel. Maar dan een gevoel van boosheid, teleurstelling over mijn gebrek aan waarneming van (sporen van) god in die zintuigelijke werkelijkheid. Over het besef dat ik het bestaan van god of goden niet empirisch kan bewijzen.
De god van mijn jeugd, de christelijke God, is een god die manna laat regenen uit de hemel, een dode Lazarus wordt lijfelijk opgewekt, Jezus' lichaam verdwijnt uit zijn graf om niet meer te worden gevonden. Een god die in staat is in te grijpen en daardoor invloed uitoefent op de zintuigelijke waarneming van mensen: de Israëlieten konden het door God geschonken manna zien, voelen, ruiken, proeven. Martha en Maria en vele anderen konden de door Jezus uit de dood opgewekte Lazarus zien, voelen, ruiken, horen (en vast ook proeven...). De soldaten bij Jezus' graf konden zijn lijk niet meer zien of voelen. Kan dat? Zijn dit historische feiten? En als dit historische feiten zijn, waarom ervaar ik dit soort dingen dan niet? Was Gods ingrijpen in de zintuigelijke werkelijkheid misschien tijdelijk en uitzonderlijk? Of vindt dit ingrijpen nu nog plaats? Waarom blijkt dit niet uit empirische onderzoek? En vertelt mij dat nu wel of niet iets over God?
Ik sluit vandaag maar af met een citaat uit The Hitchhiker's Guide to the Galaxy over de Babel fish. De Babel fish is een soort bloedzuiger,, die ervoor zorgt dat de persoon die de Babel fish toestaat zich te voeden met zijn hersengolven, alle talen kan verstaan. Geen conclusie, geen sluitend antwoord, maar ook niet nietszeggend.
Now it is such a bizarrely improbable coincidence that anything so mindbogglingly useful could evolve purely by chance that some thinkers have chosen to see it as a final and clinching proof of the non-existence of God. The argument goes something like this:
In eerste instantie dacht ik mijzelf in Lewis' emotie en gedachten te herkennen, maar daar kom ik van terug. Dat komt hierdoor: het al of niet bestaan van God is een aanname. Een atheïst (in de zin van: iemand die aanneemt dat er geen god of goden bestaan) heeft geen betere kaarten dan een theïst (in de zin van: iemand die aanneemt dat er een god of goden bestaan, zonder hier een verdere invulling aan te geven. En ja, dan zou die god in theorie zelfs het Flying Spaghetti Monster kunnen zijn). Ik kan dus nooit volhouden, dat god zeker niet bestaat. Ik herken me daardoor ook niet in Lewis' vermeende atheïsme. Bovendien ben ik eerder geneigd te menen dat God wel bestaat, dan niet.
Iemand die vindt dat ik hier een grote fout maak, oordeelt te vroeg. Door aan te nemen dat god bestaat, zeg ik feitelijk niets. In ieder geval niet over of en hoe die veronderstelde god zich openbaart. Het bestaan van God is dan niet te verifiëren, maar ook niet te falsificeren, want de 'waarheid' onttrekt zich aan de zintuiglijke werkelijkheid en blijft zo in het midden. Een mens kan slechts hard maken dat het bestaan van god of goden onzeker is en is in die zin vrij om een standpunt in te nemen over of god wel of niet bestaat.
Terug naar C.S. Lewis. Waardoor herkende ik mij nu in zijn uitspraak? Ik denk dat ook ik iets van boosheid voel. Maar dan een gevoel van boosheid, teleurstelling over mijn gebrek aan waarneming van (sporen van) god in die zintuigelijke werkelijkheid. Over het besef dat ik het bestaan van god of goden niet empirisch kan bewijzen.
De god van mijn jeugd, de christelijke God, is een god die manna laat regenen uit de hemel, een dode Lazarus wordt lijfelijk opgewekt, Jezus' lichaam verdwijnt uit zijn graf om niet meer te worden gevonden. Een god die in staat is in te grijpen en daardoor invloed uitoefent op de zintuigelijke waarneming van mensen: de Israëlieten konden het door God geschonken manna zien, voelen, ruiken, proeven. Martha en Maria en vele anderen konden de door Jezus uit de dood opgewekte Lazarus zien, voelen, ruiken, horen (en vast ook proeven...). De soldaten bij Jezus' graf konden zijn lijk niet meer zien of voelen. Kan dat? Zijn dit historische feiten? En als dit historische feiten zijn, waarom ervaar ik dit soort dingen dan niet? Was Gods ingrijpen in de zintuigelijke werkelijkheid misschien tijdelijk en uitzonderlijk? Of vindt dit ingrijpen nu nog plaats? Waarom blijkt dit niet uit empirische onderzoek? En vertelt mij dat nu wel of niet iets over God?
Ik sluit vandaag maar af met een citaat uit The Hitchhiker's Guide to the Galaxy over de Babel fish. De Babel fish is een soort bloedzuiger,, die ervoor zorgt dat de persoon die de Babel fish toestaat zich te voeden met zijn hersengolven, alle talen kan verstaan. Geen conclusie, geen sluitend antwoord, maar ook niet nietszeggend.
Now it is such a bizarrely improbable coincidence that anything so mindbogglingly useful could evolve purely by chance that some thinkers have chosen to see it as a final and clinching proof of the non-existence of God. The argument goes something like this:
"I refuse to prove that I exist," says God, "for proof denies faith, and without faith I am nothing".
"But," says man, "the Babel fish is a dead giveaway, isn't it? It proves you exist and so therefore you don't. QED."
"Oh dear," says God, "I hadn't thought of that," and promptly vanishes in a puff of logic.
"Oh, that was easy," says man, and for an encore goes on to prove that black is white, and gets killed on the next zebra crossing.
donderdag 23 februari 2012
Lichaam en geest
Ik kreeg terechte kritiek op dit blog, en kom hier later op terug.
Een reactie op mijn vorige blog zette mij aan tot nadenken over het reductionisme. Het reductionisme zegt: als we begrijpen hoe de kleinste dingen werken, zullen we uiteindelijk het grote geheel begrijpen.
Toen ik op de middelbare school zat werd het zesde quarkdeeltje ontdekt. Niet ontdekt als in: met het blote oog waargenomen (dat kan namelijk niet), maar doordat een detector in het Fermi laboratorium in Illinois, Verenigde Staten, er sporen van had aangetroffen. Dit quark is samen met vijf andere quarks het kleinst bekende bouwsteentje van onze materie. De quarks zouden zijn ontstaan tijdens de gigantische explosie die we kennen als Bing Bang.
Als leek kan ik me maar een beperkte voorstelling maken van de opwinding onder natuurkundigen over wat de experimenten in de Large Hadron Collider in Genève aan het licht zouden kunnen brengen ten aanzien van het verloop van die explosie en het onstaan van de quarks. Dat komt onder andere omdat die experimenten gebaseerd zijn op hele ingewikkelde theoretische modellen die mijn verstand te boven gaan. Trouwens, zelfs al zou ik die modellen wel begrijpen, dan zou ik het nog erg lastig vinden om te zien hoe de resultaten van onderzoek naar de toepasbaarheid van die modellen een bijdrage zouden kunnen leveren aan processen van betekenisgeving van het menselijk bestaan.
Het reductionisme zegt: "A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot... En op een dag zullen we weten wat A is en begrijpen we dat wij niets meer zijn dan A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot..." Ik kan daar in zoverre wat mee, dat het mij erop wijst dat ik stoffelijk ben. Besta uit piepkleine deeltjes als quarks. Maar pas als ik me erbij neer leg dat dat alles is (waarmee ik het metafysische beperk tot de aanwezigheid van het materiële), wordt mijn stoffelijkheid van fundamentele betekenis voor mijn bestaan. Ik kan dan immers alleen nog concluderen dat ik mijn lichaam, mijn brein ben. Door dat te doen, verhef ik het brein tot de oorzaak, de reden, de betekenis en de grens van het zijn - het enige dat ik (nog) niet weet is hoe die vork precies in zijn steel zit.
Dat gaat mij een stap te ver. Ik voel me hierin gesteund door de resultaten van onderzoek onder eeneiïge tweelingen. Uit dit soort onderzoek blijkt onder andere de complexiteit van de samenwerking tussen genen en de sociale omgeving. Heath en collega’s (1999) toonden bijvoorbeeld door onderzoek onder tweelingen aan dat het alcoholgebruik van volwassen vrouwen wordt beïnvloed door een interactie tussen genen en huwelijksstatus. Ongetrouwde vrouwen met een genetische aanleg tot alcoholmisbruik dronken meer dan getrouwde vrouwen met dezelfde genetische aanleg.
Zo'n resultaat zegt mij dat mijn genen gelukkig niet de volledige verantwoordelijkheid dragen voor wat ik doe met dit leven. Ik trek dit graag nog iets verder door: ik weiger te geloven dat mijn genen in combinatie met mijn hormonen, neuronen, enzymen, synapsen die verantwoordelijkheid wél dragen. Dat geeft een zekere rust (niet alles hangt af van mijn handelen), maar het schept ook ruimte. Het wijst richting het bestaan van iets als bewustzijn, geest, misschien zelfs ziel buiten de optelsom van de bouwsteentjes van mijn lijf. Dat is voor mij de winst van vandaag!
Een reactie op mijn vorige blog zette mij aan tot nadenken over het reductionisme. Het reductionisme zegt: als we begrijpen hoe de kleinste dingen werken, zullen we uiteindelijk het grote geheel begrijpen.
Toen ik op de middelbare school zat werd het zesde quarkdeeltje ontdekt. Niet ontdekt als in: met het blote oog waargenomen (dat kan namelijk niet), maar doordat een detector in het Fermi laboratorium in Illinois, Verenigde Staten, er sporen van had aangetroffen. Dit quark is samen met vijf andere quarks het kleinst bekende bouwsteentje van onze materie. De quarks zouden zijn ontstaan tijdens de gigantische explosie die we kennen als Bing Bang.
Als leek kan ik me maar een beperkte voorstelling maken van de opwinding onder natuurkundigen over wat de experimenten in de Large Hadron Collider in Genève aan het licht zouden kunnen brengen ten aanzien van het verloop van die explosie en het onstaan van de quarks. Dat komt onder andere omdat die experimenten gebaseerd zijn op hele ingewikkelde theoretische modellen die mijn verstand te boven gaan. Trouwens, zelfs al zou ik die modellen wel begrijpen, dan zou ik het nog erg lastig vinden om te zien hoe de resultaten van onderzoek naar de toepasbaarheid van die modellen een bijdrage zouden kunnen leveren aan processen van betekenisgeving van het menselijk bestaan.
Het reductionisme zegt: "A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot... En op een dag zullen we weten wat A is en begrijpen we dat wij niets meer zijn dan A leidt tot B leidt tot C leidt tot D leidt tot..." Ik kan daar in zoverre wat mee, dat het mij erop wijst dat ik stoffelijk ben. Besta uit piepkleine deeltjes als quarks. Maar pas als ik me erbij neer leg dat dat alles is (waarmee ik het metafysische beperk tot de aanwezigheid van het materiële), wordt mijn stoffelijkheid van fundamentele betekenis voor mijn bestaan. Ik kan dan immers alleen nog concluderen dat ik mijn lichaam, mijn brein ben. Door dat te doen, verhef ik het brein tot de oorzaak, de reden, de betekenis en de grens van het zijn - het enige dat ik (nog) niet weet is hoe die vork precies in zijn steel zit.
Dat gaat mij een stap te ver. Ik voel me hierin gesteund door de resultaten van onderzoek onder eeneiïge tweelingen. Uit dit soort onderzoek blijkt onder andere de complexiteit van de samenwerking tussen genen en de sociale omgeving. Heath en collega’s (1999) toonden bijvoorbeeld door onderzoek onder tweelingen aan dat het alcoholgebruik van volwassen vrouwen wordt beïnvloed door een interactie tussen genen en huwelijksstatus. Ongetrouwde vrouwen met een genetische aanleg tot alcoholmisbruik dronken meer dan getrouwde vrouwen met dezelfde genetische aanleg.
Zo'n resultaat zegt mij dat mijn genen gelukkig niet de volledige verantwoordelijkheid dragen voor wat ik doe met dit leven. Ik trek dit graag nog iets verder door: ik weiger te geloven dat mijn genen in combinatie met mijn hormonen, neuronen, enzymen, synapsen die verantwoordelijkheid wél dragen. Dat geeft een zekere rust (niet alles hangt af van mijn handelen), maar het schept ook ruimte. Het wijst richting het bestaan van iets als bewustzijn, geest, misschien zelfs ziel buiten de optelsom van de bouwsteentjes van mijn lijf. Dat is voor mij de winst van vandaag!
woensdag 22 februari 2012
Cogito ergo sum
De grote filosoof Descartes kwam door methodisch twijfelen tot de uitspraak: Cogito ergo sum (Ik denk, dus ik besta). Methodisch twijfelen houdt in dat je om te beginnen alle uitspraken en vormen van kennis waar je op enige manier aan kunt twijfelen, naast je neerlegt. Van daar uit ga je op zoek naar ideeën die de toets der twijfel kunnen doorstaan. Descartes noemt dit 'klare ideeën'. Je houdt dan in eerste instantie geen andere zekerheid meer over, dan dat je denkt. En dat denken betekent niets meer (of minder) dan dat je bestaat.
Daarmee maakte Descarts de mens in zekere zin afhankelijk van zijn bewustzijn. En het had kunnen betekenen dat hij afscheid had willen nemen van alle kennis over dingen buiten dat bewustzijn. Maar dat was niet zo: hij bleef bijvoorbeeld geloven in het onafhankelijk bestaan van de wereld buiten de mens. Zelfs voor immateriële ideeën als God hield hij ruimte in zijn denken: volgens Descartes was het feit dat mensen 'klare' ideeën kunnen hebben over God, het bewijs dat God bestaat.
Zo denken de meeste mensen -en zeker exacte wetenschappers- in onze tijd allang niet meer. Via de werken van filosofen als Locke, Berkeley, Hume, Kant, Comte hebben we geconcludeerd dat wanneer we de dingen die zich aan de werkelijkheid onttrekken -de metafysica- niet empirisch kunnen aantonen, ze ook niet kunnen bestaan. De metafysica verhuisden naar het verdomhoekje en wij werden aanhangers van de religie van de rede: alleen de uitkomsten van empirisch bedreven wetenschap mogen nog de basis zijn voor onze ideeën over de werkelijkheid.
Ik las laatst een interview met Roos Vonk, hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit van Nijmegen in het blad GezondNU (november 2011). Daarin stelt ze dat het lichaam niets meer is dan een stelsel van hormonen en neuronen. De interviewer reageert een beetje verontwaardigd: "Maar je kunt mensen toch niet gaan zien als een samenstel van hormonen?" Roos Vonk heeft daar helemaal geen problemen mee: "Jawel hoor, je kunt prima snappen hoe verliefdheid biologisch werkt, maar kun je het ook nog volop voelen. Dat staat los van elkaar."
Die gedachte past prima in het straatje van Dick Swaab, schrijver van het boek Wij zijn ons brein. Swaab is hersenonderzoeker en zegt met zoveel woorden, dat wij amper vrije wil hebben en allereerst lijdend voorwerp zijn van de processen in onze hersenen. En dat wanneer onze hersenen dood zijn, ons bewustzijn eindigt te bestaan. Wat nou metafysica?!
De laatste weken stond mijn leven in het teken van intensieve twijfel. Bijna had ik me laten verleiden om daarbij de microscoop van de fysica te pakken, nog eens goed te kijken naar alle veronderstellingen waar ik in geloof buiten Descartes' "Ik denk, dus ik besta" om, om vervolgens een groot aantal daarvan bij het grofvuil te zetten. Die veertigdagentijd kwam net op tijd.
Vandaag is het Aswoensdag. Roomskatholieken laten op deze dag een kruisje op hun hoofd zetten, terwijl de priester zegt: "Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren". En zo kom ik terug bij waar ik gisteren ook al mee afsloot: daar waar de veertigdagentijd bedoeld is om jezelf te plaatsen buiten het leven van alledag, doet dat voor mij tegelijkertijd het tegenovergestelde en bepaalt het mij bij de bijzonderheid van het gewone. Van een afstandje bezien is het proces van stof tot stof vrij deprimerend, maar dat ik bén... dat is in zichzelf een prima ontsnapping uit de platheid van dat proces. Stof tot stof? Prima, maar nu even niet!
Daarmee maakte Descarts de mens in zekere zin afhankelijk van zijn bewustzijn. En het had kunnen betekenen dat hij afscheid had willen nemen van alle kennis over dingen buiten dat bewustzijn. Maar dat was niet zo: hij bleef bijvoorbeeld geloven in het onafhankelijk bestaan van de wereld buiten de mens. Zelfs voor immateriële ideeën als God hield hij ruimte in zijn denken: volgens Descartes was het feit dat mensen 'klare' ideeën kunnen hebben over God, het bewijs dat God bestaat.
Zo denken de meeste mensen -en zeker exacte wetenschappers- in onze tijd allang niet meer. Via de werken van filosofen als Locke, Berkeley, Hume, Kant, Comte hebben we geconcludeerd dat wanneer we de dingen die zich aan de werkelijkheid onttrekken -de metafysica- niet empirisch kunnen aantonen, ze ook niet kunnen bestaan. De metafysica verhuisden naar het verdomhoekje en wij werden aanhangers van de religie van de rede: alleen de uitkomsten van empirisch bedreven wetenschap mogen nog de basis zijn voor onze ideeën over de werkelijkheid.
Ik las laatst een interview met Roos Vonk, hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit van Nijmegen in het blad GezondNU (november 2011). Daarin stelt ze dat het lichaam niets meer is dan een stelsel van hormonen en neuronen. De interviewer reageert een beetje verontwaardigd: "Maar je kunt mensen toch niet gaan zien als een samenstel van hormonen?" Roos Vonk heeft daar helemaal geen problemen mee: "Jawel hoor, je kunt prima snappen hoe verliefdheid biologisch werkt, maar kun je het ook nog volop voelen. Dat staat los van elkaar."
Die gedachte past prima in het straatje van Dick Swaab, schrijver van het boek Wij zijn ons brein. Swaab is hersenonderzoeker en zegt met zoveel woorden, dat wij amper vrije wil hebben en allereerst lijdend voorwerp zijn van de processen in onze hersenen. En dat wanneer onze hersenen dood zijn, ons bewustzijn eindigt te bestaan. Wat nou metafysica?!
De laatste weken stond mijn leven in het teken van intensieve twijfel. Bijna had ik me laten verleiden om daarbij de microscoop van de fysica te pakken, nog eens goed te kijken naar alle veronderstellingen waar ik in geloof buiten Descartes' "Ik denk, dus ik besta" om, om vervolgens een groot aantal daarvan bij het grofvuil te zetten. Die veertigdagentijd kwam net op tijd.
Vandaag is het Aswoensdag. Roomskatholieken laten op deze dag een kruisje op hun hoofd zetten, terwijl de priester zegt: "Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren". En zo kom ik terug bij waar ik gisteren ook al mee afsloot: daar waar de veertigdagentijd bedoeld is om jezelf te plaatsen buiten het leven van alledag, doet dat voor mij tegelijkertijd het tegenovergestelde en bepaalt het mij bij de bijzonderheid van het gewone. Van een afstandje bezien is het proces van stof tot stof vrij deprimerend, maar dat ik bén... dat is in zichzelf een prima ontsnapping uit de platheid van dat proces. Stof tot stof? Prima, maar nu even niet!
dinsdag 21 februari 2012
Pancake Day & Dertigersdilemma
Vandaag is het in Groot-Brittannië Pancake Day, ofwel Vette Dinsdag. Vette Dinsdag is de dag voorafgaand aan de periode van veertig dagen voor Pasen, die in 2012 begint op Aswoensdag 22 februari en eindigt op Witte Donderdag 5 april. Vette Dinsdag staat onder velen trouwens beter bekend als de laatste dag carnaval.
De Britten eten vandaag pannenkoeken, omdat na middernacht de periode van vasten tot Pasen begint. Een anglicaan hoort vanaf dat moment eigenlijk zaken als melk, eieren, vet te laten staan. En aangezien men vroeger geen koelkast had, was pannenkoeken bakken een geweldige oplossing voor de laatste restjes die nog in de voorraadkast stonden! Je snapt meteen waar de Nederlandse aanduiding Vette Dinsdag vandaan komt...
Voor mij vandaag geen pannenkoeken. Niet omdat ik er iets op tegen heb om laatste restjes op te maken, maar mijn veertigdagentijd draait niet om voedsel dit jaar. Ik voelde dus niet de noodzaak om onze koelkast te plunderen.
Toch heb ik op mijn manier de laatste tijd wel carnaval gevierd. Ik ben me goed te buiten gegaan. Niet aan alcohol of optochten. Nee, persoonlijk heb ik niks met die manier van carnaval vieren. Al was het maar, omdat ik het nut er niet van zie om met een dikke kater aan een periode van intro- en retrospectie te beginnen. Ik ben meer het type dat zich bezat met gedachten, ideeën en ongebreideld nadenken over leven, dood, God, eeuwigheid, het menselijk bestaan en alles wat hiermee te maken heeft.
Als ik Nienke Wijnants moet geloven, ben ik beslist geen uitzonderlijk geval. Ik heb gewoon last van het dertigersdilemma. Het leven is meestal mooi en goed: geweldige man, lieve kinderen, fijne vrienden, goede baan, leuk huis. Zo op het eerste gezicht zou je zeggen: de wind in de rug! Maar dan wel met dat liedje van Doe Maar dat irritant genoeg steeds weer in mijn hoofd rondzingt: "Is dit alles?"
Het antwoord op die vraag is meer dan ja of nee. Je kunt er uren-, dagen-, maandenlang en zelfs nog langer je gedachten over laten gaan: is dit alles? Maar vanaf morgen stel ik mezelf paal en perk. In de vorm van veertig dagen denken over één gedachte per dag. Geen beter moment om hiermee te beginnen dan op de vooravond van een periode in het kerkelijk jaar die volgens mij tot doel heeft: mensen stil zetten bij wat zich afspeelt buiten en tegelijkertijd ten diepste van het leven van alledag.
De Britten eten vandaag pannenkoeken, omdat na middernacht de periode van vasten tot Pasen begint. Een anglicaan hoort vanaf dat moment eigenlijk zaken als melk, eieren, vet te laten staan. En aangezien men vroeger geen koelkast had, was pannenkoeken bakken een geweldige oplossing voor de laatste restjes die nog in de voorraadkast stonden! Je snapt meteen waar de Nederlandse aanduiding Vette Dinsdag vandaan komt...
Voor mij vandaag geen pannenkoeken. Niet omdat ik er iets op tegen heb om laatste restjes op te maken, maar mijn veertigdagentijd draait niet om voedsel dit jaar. Ik voelde dus niet de noodzaak om onze koelkast te plunderen.
Toch heb ik op mijn manier de laatste tijd wel carnaval gevierd. Ik ben me goed te buiten gegaan. Niet aan alcohol of optochten. Nee, persoonlijk heb ik niks met die manier van carnaval vieren. Al was het maar, omdat ik het nut er niet van zie om met een dikke kater aan een periode van intro- en retrospectie te beginnen. Ik ben meer het type dat zich bezat met gedachten, ideeën en ongebreideld nadenken over leven, dood, God, eeuwigheid, het menselijk bestaan en alles wat hiermee te maken heeft.
Als ik Nienke Wijnants moet geloven, ben ik beslist geen uitzonderlijk geval. Ik heb gewoon last van het dertigersdilemma. Het leven is meestal mooi en goed: geweldige man, lieve kinderen, fijne vrienden, goede baan, leuk huis. Zo op het eerste gezicht zou je zeggen: de wind in de rug! Maar dan wel met dat liedje van Doe Maar dat irritant genoeg steeds weer in mijn hoofd rondzingt: "Is dit alles?"
Het antwoord op die vraag is meer dan ja of nee. Je kunt er uren-, dagen-, maandenlang en zelfs nog langer je gedachten over laten gaan: is dit alles? Maar vanaf morgen stel ik mezelf paal en perk. In de vorm van veertig dagen denken over één gedachte per dag. Geen beter moment om hiermee te beginnen dan op de vooravond van een periode in het kerkelijk jaar die volgens mij tot doel heeft: mensen stil zetten bij wat zich afspeelt buiten en tegelijkertijd ten diepste van het leven van alledag.
O Heer, verberg U niet voor mij - Muus Jacobse
O Heer verberg U niet voor mij,
wanneer ik mij verberg voor U.
Gij weet het, ik ben bang voor U,
Ontwijk U en verlang naar U.
O ga niet aan mijn hart voorbij.
O Heer verberg U niet voor mij,
wanneer ik mij verberg voor U.
Gij weet het, ik ben bang voor U,
Ontwijk U en verlang naar U.
O ga niet aan mijn hart voorbij.
Abonneren op:
Posts (Atom)