De grote filosoof Descartes kwam door methodisch twijfelen tot de uitspraak: Cogito ergo sum (Ik denk, dus ik besta). Methodisch twijfelen houdt in dat je om te beginnen alle uitspraken en vormen van kennis waar je op enige manier aan kunt twijfelen, naast je neerlegt. Van daar uit ga je op zoek naar ideeën die de toets der twijfel kunnen doorstaan. Descartes noemt dit 'klare ideeën'. Je houdt dan in eerste instantie geen andere zekerheid meer over, dan dat je denkt. En dat denken betekent niets meer (of minder) dan dat je bestaat.
Daarmee maakte Descarts de mens in zekere zin afhankelijk van zijn bewustzijn. En het had kunnen betekenen dat hij afscheid had willen nemen van alle kennis over dingen buiten dat bewustzijn. Maar dat was niet zo: hij bleef bijvoorbeeld geloven in het onafhankelijk bestaan van de wereld buiten de mens. Zelfs voor immateriële ideeën als God hield hij ruimte in zijn denken: volgens Descartes was het feit dat mensen 'klare' ideeën kunnen hebben over God, het bewijs dat God bestaat.
Zo denken de meeste mensen -en zeker exacte wetenschappers- in onze tijd allang niet meer. Via de werken van filosofen als Locke, Berkeley, Hume, Kant, Comte hebben we geconcludeerd dat wanneer we de dingen die zich aan de werkelijkheid onttrekken -de metafysica- niet empirisch kunnen aantonen, ze ook niet kunnen bestaan. De metafysica verhuisden naar het verdomhoekje en wij werden aanhangers van de religie van de rede: alleen de uitkomsten van empirisch bedreven wetenschap mogen nog de basis zijn voor onze ideeën over de werkelijkheid.
Ik las laatst een interview met Roos Vonk, hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit van Nijmegen in het blad GezondNU (november 2011). Daarin stelt ze dat het lichaam niets meer is dan een stelsel van hormonen en neuronen. De interviewer reageert een beetje verontwaardigd: "Maar je kunt mensen toch niet gaan zien als een samenstel van hormonen?" Roos Vonk heeft daar helemaal geen problemen mee: "Jawel hoor, je kunt prima snappen hoe verliefdheid biologisch werkt, maar kun je het ook nog volop voelen. Dat staat los van elkaar."
Die gedachte past prima in het straatje van Dick Swaab, schrijver van het boek Wij zijn ons brein. Swaab is hersenonderzoeker en zegt met zoveel woorden, dat wij amper vrije wil hebben en allereerst lijdend voorwerp zijn van de processen in onze hersenen. En dat wanneer onze hersenen dood zijn, ons bewustzijn eindigt te bestaan. Wat nou metafysica?!
De laatste weken stond mijn leven in het teken van intensieve twijfel. Bijna had ik me laten verleiden om daarbij de microscoop van de fysica te pakken, nog eens goed te kijken naar alle veronderstellingen waar ik in geloof buiten Descartes' "Ik denk, dus ik besta" om, om vervolgens een groot aantal daarvan bij het grofvuil te zetten. Die veertigdagentijd kwam net op tijd.
Vandaag is het Aswoensdag. Roomskatholieken laten op deze dag een kruisje op hun hoofd zetten, terwijl de priester zegt: "Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren". En zo kom ik terug bij waar ik gisteren ook al mee afsloot: daar waar de veertigdagentijd bedoeld is om jezelf te plaatsen buiten het leven van alledag, doet dat voor mij tegelijkertijd het tegenovergestelde en bepaalt het mij bij de bijzonderheid van het gewone. Van een afstandje bezien is het proces van stof tot stof vrij deprimerend, maar dat ik bén... dat is in zichzelf een prima ontsnapping uit de platheid van dat proces. Stof tot stof? Prima, maar nu even niet!
Tjonge, ik moet dit denk ik niet gaan lezen als ik moe ben. Ik wil dit zeker wel volgen. Ben benieuwd waar je uit gaat komen. Ik wens je veel succes de komende 38 dagen. Spreek je vast nog wel binnenkort. Liefs, Jessica
BeantwoordenVerwijderen